Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Charel Pop

 

Karel

Poppe

  Karel Poppe

Toen ik vorig jaar Gaston Van Acker en Valerie Poppe interviewde naar aanleiding van de stopzetting van de winkel, vertelde Valerie terloops dat haar broer Karel zijn memoires geschreven had. Mijn nieuwsgierigheid was onmiddellijk geprikkeld en ik kreeg haar exemplaar mee om eens te lezen. Bij het lezen ervan kreeg ik het idee om van Charel Pop, zoals hij in de volksmond genoemd werd, een Mensen van bij Ons te schrijven.
De memoires telden 67 bladzijden en die waren niet onmiddellijk voor publicatie vatbaar. Na overleg met zijn kinderen mocht ik er een ingekorte versie van maken. En dat heb ik dan ook gedaan. Een postume Mensen van bij Ons van een man die in ons Zele toch wat stenen verlegd heeft, letterlijk en figuurlijk.

Karel met heel zijn thuis

Het gezin Poppe einde jaren dertig
Van l.n.r zie je Theofiel, vader Leonard, Angele, Jozef, André,Valerie, moeder Marie Coppieters en Karel.

 

Roots
Ik ben geboren op 21 oktober 1921 in een klein huisje in de Stokstraat. Mijn vader was Leonard Poppe en mijn moeder Marie Coppieters. Het was nog de tijd van ‘Ga en vermenigvuldigt u’ en die raad werd ook in de praktijk omgezet. In vijftien jaar kreeg mijn moeder 9 kinderen waarvan er drie vroeg gestorven zijn: Jozef, Karel, Theofiel, Gustaaf (+), Angele, Valerie, Benoit (+), Rachel (+) en André.

Vader
Mijn vader was fabriekswerker en afkomstig uit den Hoek. Hij was 31 jaar toen hij trouwde. De lonen in die jaren waren laag en kindergeld bestond nog niet. Om zijn gezin te onderhouden, huurde hij in de Koelaars een akker waar hij aardappelen en groenten kweekte en hij hield ook drie geiten, wij zijn grootgebracht met geitenmelk. In 1927 kocht hij achteraan in de Stokstraat een stuk grond waar later ons huis op gebouwd werd. Dat was dik tegen de zin van mijn moeder, want die had helemaal geen zin om in dat zwart gat te gaan wonen. En toen kwamen de crisisjaren en raakte mijn vader zonder werk. We hebben toen armoede geleden. Mijn vader was ook een echte christen. Hij ging elke zondag naar de hoogmis en iedere avond werd er bij ons thuis gebeden. Ik zie ons nog zitten met heel ons gezin rond de Leuvense stoof de litanie van alle heiligen biddend.

Mijn vader was een vriendelijk man die tegen iedereen een goede dag zei, maar had toch een speciale ‘verering’ voor de notabelen zoals Bonne Rubens, Alfons Goossens, dokter Armand Rubbens ed. Voor die mannen was hij een paardje dat ze heel makkelijk voor hun karretje spanden om bijvoorbeeld te gaan plakken bij de verkiezingen of karweitjes op te knappen waar ze hun handen niet aan wensten vuil te maken. Ik denk dat dit de reden was waarom ik voorrang kreeg om bij Goossens aan de slag te gaan.

Maar ik ergerde me aan dat onderscheid dat hij tussen mensen maakte. Toen ik hem eens naar de reden vroeg, antwoordde hij: ‘Ge zult dat later wel ondervinden. Het is uit hun handen dat wij onze boterham moesten verdienen’. Dat was de eerste keer dat ik een opstandig gevoel kreeg en waarschijnlijk ligt hier de basis van mijn sociaal engagement.

 

Met de oorlog is vader geleidelijk volwaardig boer geworden en heeft hij samen met onze Fiel een klein landbouwbedrijf uitgebouwd. Mijn vader was een wijs man, een harde werker die alles deed voor zijn gezin.

Moeder
Mijn moeder had haar handen meer dan vol met haar groot gezin en daarnaast maakte ze nog naaldkant om wat bij te verdienen. Ze was fier op haar huis en het was er altijd kraaknet. Wij liepen op houten blokken en droegen altijd een zwarte voorschot. Het beeld van moeder aan de waskuip blijft voor altijd in mijn geheugen gegrift. Iedere week bakte ze een hele oven brood.

Ze was een echte volksvrouw die oog had voor de noden van haar buren. Thuis was ze erg spaarzaam en zij hield zich baas over de centen. Mijn vader moest zijn daguur afgeven en als wij begonnen te werken was dat eveneens het geval voor ons.

Jeugd
Ik heb een mooie jeugd gehad. We leefden op het veld, gingen voetballen op de weiden tot de boer achter ons aanzat. ’t Kaluiterboske en den Hoeksenbos waren voor ons het paradijs. In de meimaand vingen we er meikevers en in de herfst pakten we de appels van de kasteelheer.
Ik was geen gemakkelijke, zei mijn moeder altijd. Ik klauterde in bomen, roofde vogelnesten leeg en stak allerlei kattenkwaad uit. Ik kwam verschillende keren met een nat pak naar huis. Maar ik had ook een goede kant. Ik was graag bezig en al heel vroeg hielp ik mijn vader op zijn akker. Op mijn 13 kon ik al melken en in de zomer trok ik met onze koe naar de graskanten om haar te laten grazen, koewachten noemden ze dat. Van mijn vader leerde ik veel en al vlug kweekte ik konijnen en duiven.

Na de kleuterschool op de Kouter ging ik naar de Kapellestraat. Mijn broer Jozef en ik waren altijd de primussen in de klas. Ik heb het vierde en het zesde studiejaar overgeslagen en heb drie jaar in het achtste gezeten. De bestuurder Raymond Geerinckx kwam mij regelmatig halen om in de groentetuin van de school te gaan werken.
Onze Jozef, die de slimste was, mocht verder studeren op aandringen van de bestuurder. Een rijke katholiek betaalde de kosten hiervoor.
Twee kinderen verder laten studeren kon niet en ik moest op mijn veertien jaar gaan werken. Ik vond dat echt onrechtvaardig, maar er was niets aan te doen. De dag dat ik veertien werd op 21 oktober 1935 stond ik om zes uur ’s morgens met mijn pulleke koffie aan de fabriekspoort van de firma Goossens, een nieuw hoofdstuk in mijn leven dat ik pas 46 jaar later zou afsluiten. Een week later kon ik thuis mijn eerste loon afgeven. Ik verdiende 1,55 frank (4 eurocent) per uur.

  Theofiel en zijn broer Karel met een paard
Cardijn    

Op een avond was ik uitgenodigd voor een vergadering in het Gildenhuis waar over het werk, jeugdontspanning en andere zaken werd gesproken. Ik trok er naartoe en daar hoorde ik de eerste keer over Jozef Cardijn. Ik kon op dat moment niet vermoeden welke rol deze man in mijn leven zou spelen.
Wat ze daar vertelden, sprak mij aan en zo sloot ik me aan bij de KAJ (Katholieke ArbeidersJeugd). Goossens was voor mij een nieuwe wereld en de jongste werknemers waren vaak het voorwerp van grappenmakerij, van plagerijen. Om de veertien dagen was er voor de jongeren een vergadering in het Gildenhuis en daar besprak men die toestanden. We leerden dat we ons niet mochten laten doen en dat we evenwaardig waren aan de jongeren die verder konden studeren. Zo groeide er iets in ons bewustzijn en ik raakte in vuur en vlam door dat gedachtegoed.
Ik ontdekte heel wat scheve toestanden en op de vergaderingen werden die besproken. Ik werd lid van het ACV. Ik was ervan overtuigd dat de arbeiders werden uitgebuit en dat we alleen door samen te werken onze levensomstandigheden konden verbeteren. Ik heb die strijd meegemaakt en bij de veelvuldige conflicten stond ik op de eerste rij als kopman van de jonge werknemers. In de KAJ had ik geleerd om niet te fanatiek te zijn en ik werd dan ook door mijn bazen gerespecteerd.

  Ik werd hoofdman van de KAJ en daar leefde ik me uit. We hadden meer dan 500 leden en zorgden voor ontspanning en vorming. In die periode heb ik Cardijn een aantal keren ontmoet en die man kon ons echt begeesteren. Hij trok zich het lot aan van de jonge arbeiders en overtuigde ons dat wij evenwaardig waren aan de kinderen van de rijken. Wij waren allemaal kinderen van God en hadden recht op een menswaardig bestaan.
In de KAJ werd ik snel opgemerkt door het verbond, want ik kon immers mijn ‘toot’ niet houden. Ik werd gouwhoofdman en door vele afdelingen werd ik uitgenodigd om te komen spreken. Ik trok overal naartoe met de fiets. Binnen de KAJ vormden we één ploeg en ontwikkelden ook onze wilskracht. De vastentijd was er een voorbeeld van. De avond voor Aswoensdag kwamen we samen in het Gildenhuis en dronken onze laatste pint en rookten onze laatste sigaret, want tijdens de vasten onthielden we ons van tabak en bier.
We waren geen kwezels, maar toch gingen we tijdens de veertigdagentijd bijna dagelijks naar de mis. Als Kajotters hadden we ons geëngageerd om geen verkering te hebben voor ons 21. We waren er fier op Kajotters te zijn. Ons motto was: ‘Zien, oordelen en handelen’. De KAJ en dan vooral Jozef Cardijn hebben een stempel op mijn leven gedrukt en daar heb ik beslist geen spijt van.
Deken Frans Rooms met kardinaal Cardijn   Ontvangst van Cardijn op het Heilig Hartplein   Karel verwelkomt kardinaal Cardijn

Cardijn in Zele
Tweemaal bracht Jozef Cardijn een bezoek aan Zele. Je ziet hem samen met deken Frans Rooms en Karel Poppe zorgde telkens voor de verwelkoming.

Het Kajolacabaret

KAJOLA-cabaret
v.l.n.r.: Karel Poppe, Jozef Dauwe, Oscar Kesteleyn, Emiel Christiaens, Gerard De Vriendt, Michel Certijn en Wilfried De Loose.

 

Oorlog
En toen kwam de oorlog. Op 8 mei 1940 moest ik naar het ‘consul’ om soldaat te worden. Op 10 mei moesten we op de vlucht naar Frankrijk en samen met onze Fiel en nog enkele jongens uit onze straat vertrokken we per fiets. We sliepen in boerenschuren en hebben veel honger gehad. We raakten tot in Rouan en daar werden onze fietsen op een hoop gesmeten en werden we met beestenwagens dieper in Frankrijk gevoerd om te ontsnappen aan de Duitsers.

Drie maanden duurde het vooraleer de kust veilig was en we terug naar huis konden keren. Al die tijd hadden we geen nieuws van het thuisfront en we waren ‘vreemden’ toen we terugkeerden in de Stokstraat.

Ik kon terug aan de slag bij Goossens en ook de activiteiten van de KAJ werden terug opgestart, maar we werden goed in het oog gehouden door de Duitsers. Eén van onze verwezenlijkingen uit die tijd was het KAJOLA-cabaret. Dat was een groepje met Gerard De Vriendt, Oscar Kesteleyn, Emiel Christiaens, Michel Certijn, Wilfried De Loose, Albert Van Genabeth, Jozef Dauwe en ikzelf. Onze optredens zorgden iedere keer voor volle zalen en we hadden heel wat succes!

Karel als soldaat

Karel als soldaat in 1945

 

Liefde
KAJ en VKAJ hadden elk een ander programma, maar toch waren er regelmatig contacten. Hoe dat begonnen is met Martha De Donder en ik, weet ik niet goed meer. Was zij het die het initiatief nam of was ik het? Ikzelf was op dat vlak eerder beschaamd en liet dikwijls de kaas van tussen mijn boterham halen. Hoe dan ook, via wederzijdse vrienden en vriendinnen, zijn we toch samen geraakt en is het uitgedraaid op een vaste relatie. Op mijn 21ste verjaardag in 1942, midden in de oorlog, hebben we ons verloofd. Verloofd was een groot woord. We zagen elkaar op donderdagavond en zondagmiddag en daarmee was de kous af. Het was normaal dat we aan trouwen gingen denken, maar het was oorlog.

Na de bevrijding moest ik nog soldaat worden. Ik was van de klasse ‘41. Begin 1945 werd ik dan opgeroepen en moesten we onze trouwplannen uitstellen. Toen kwam er een maatregel die gehuwde miliciens liet afzwaaien, zeker als de vrouw zwanger was. We moesten dus zo gauw mogelijk trouwen. We gingen bij dokter Gossey en vroegen om een (vals) bewijs. Die was meer dan verwonderd en zei dat we moesten beschaamd zijn als Martha in verwachting was. We hebben hem overtuigd dat dit niet zo was. We zijn geen enkele keer afgeweken van onze principes en onze eerste lichamelijke binding wilden we voorbehouden voor onze eerste huwelijksnacht. Hij schreef ons het bewuste briefje en op 11 augustus 1945 zijn we getrouwd. In september mocht ik dan afzwaaien. We huurden een klein huisje aan het begin van de Wagenstraat.

 

Trouwfoto

Huwelijk 11 augustus 1945

We waren al lang aan het sparen om wat bescheiden meubels te kunnen kopen. Bij Martha thuis hadden ze niets, zelfs voor haar trouwkleed hebben we gespaard. Ik kreeg van thuis een slaapkamer en de rest spaarden we zelf. Het is nu ondenkbaar, maar zo zijn we gestart: arm maar gelukkig en met de vaste wil er sociaal bovenop te geraken. Bij Goossens werkte ik in ploegen en dat gaf me de gelegenheid om met mijn diploma van tuinman bij particulieren hoven aan te leggen.

  Ik leverde meestal ook de planten en kreeg van de groothandel meestal een mooie commissie. Daarnaast huurde ik ook nog een akker waarop ik groenten kweekte die ik dan verder verkocht. Martha bleef thuis en op 1 juni 1946 werd ons eerste kindje, Paul, geboren. Ons voornemen was vijf kinderen te krijgen en die zijn er ook gekomen met onze wil. We hielden ons aan de periodieke onthouding, we hadden een zwaar leven, maar we waren echt gelukkig.
Goossens
Heel mijn carrière heb ik bij Goossens gewerkt. Ik was voldoende begaafd om via avondschool en weekendcursussen promotie te maken. Ik koos er echter voor me in te zetten voor de jeugdbeweging en later voor het sociale leven. Daardoor is mijn loon bescheiden gebleven. Bij de werknemers genoot ik het volste vertrouwen en ik heb vele mensen kunnen helpen, om het even welke kleur of gezindte ze hadden. De vele gesprekken die ik had met de directie waren altijd in een geest van wederzijdse waardering. Ik heb verschillende stakingen geleid, zij het met wisselend succes, maar de werkvoorwaarden bij Goossens waren bij de beste van onze gemeente. Ik herinner me nog goed de staking voor de vijfdagenweek, maar de hardste staking die ik meemaakte was deze toen de juteafdeling gesloten werd. Een deel van de arbeiders werd overgeheveld naar de tapijtafdeling, een ander deel kwam op straat te staan. Ik was gelukkig bij de blijvers.
Ik was 25 jaar secretaris van de ondernemingsraad en daar konden we toch wel wat betekenen voor de werklieden. We werkten positief mee om de productiviteit te verbeteren en profiteurs kenden bij ons geen genade, als zij ontslagen werden verdedigden we het besluit van de directie. Rond 1970 ging het niet goed met de firma en er werd met verlies gewerkt. De weverij en de spinnerij werden afgestoten en de onderneming werd beperkt tot de tapijtafdeling en geleidelijk aan raakten we er weer bovenop. Er kwamen plannen om een nieuw fabriek te bouwen in het industriepark en in 1974 verhuisden we.
 

In die 46 jaar dat ik bij Goossens gewerkt heb, heb ik heel wat jobs gehad maar later werd ik meestergast in de spinnerij, dan magazijnier, om te eindigen als chef-magazijnier. In 1980 werden bij de viering van het 150-jarig bestaan van België eretekens uitgereikt aan verdienstelijke landgenoten. De firma stelde mijn kandidatuur en zo mocht ik het gouden ereteken in de Kroonorde van Leopold II in ontvangst nemen in aanwezigheid van koning Boudewijn. Dat was een onvergetelijke dag voor mij. Op 1 november 1981 ben ik met brugpensioen gegaan en hiermee sloot ik een belangrijk deel van mijn leven af.

Karel met zijn vrouw en kinderen

Het gezin Poppe in 1964
v.l.n.r. Lieve, Guido, vader Karel, Christiane, Paul, Luc en moeder Martha

 
Gezin
Het belangrijkste in ons leven was ons gezin. We kregen zoals gepland 5 kinderen: Paul (1946), Lieve (1948), Guido (1949), Christiane (1954) en Luc (1957). Doordat ons gezin vergrootte, was onze woning in de Wagenstraat te klein. We kochten het huis nummer 100 in de Driesstraat voor 125 000 frank (3125 euro). We hadden toen 10 000 frank (250 euro) gespaard. Ik pakte mee wat ik kon bijverdienen, we leefden zuinig en zo lukte het ons om het huis af te betalen. Ondanks de zware last van ons gezin bleven we actief in de KWB, het ACW, de KAV, de Lourdes-bedevaarten, de gezinsretraites…
In 1961 begon Martha te sukkelen met haar gezondheid. Ze was voortdurend moe, had last in haar benen en moest zich soms echt voortslepen. Bij aanvang spraken de dokters er zich niet over uit. Uiteindelijk viel het verdict: MS (Multiple Sclerose). Ik ging op zoek naar lectuur erover en de moed zakte werkelijk in mijn schoenen: MS was ongeneeslijk en op dat moment hadden ze nog geen medicijnen om de ziekte af te remmen, laat staan te genezen.
In België waren er twee klinieken voor MS-patiënten: Overpelt en Melsbroek. We kozen voor deze laatste, maar Martha wou er enkel heen als we beloofden dat ze terug mee mocht naar huis. Onze grootste zorg waren onze vijf kinderen en hun toekomst. Toch besloten we dat ze geen slachtoffer mochten worden van deze tegenslag, wat het ook mocht kosten.

En we vonden een oplossing, onze kinderen hebben allemaal kunnen studeren, maar financieel was het moeilijk. Naast de studies van de kinderen kostte de ziekte van mijn vrouw ook geld, veel geld. We probeerden alles, zelfs alternatieve geneeskunde waarvan de medicatie geen recht gaf op remgeld. Ik moest een oplossing zoeken om alles te kunnen betalen en dat deed me denken aan de politiek. Ik was daar niet voor in de wieg gelegd en de toekomst zou dat ook uitwijzen. Ik was een Kajotter, een Cardijnist en dat was niet hetzelfde. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 kreeg ik de tweede plaats op de CVP-lijst achter Benoit Van Acker. Ik behaalde 1240 stemmen (Van Acker 2595) en op 1 januari 1965 werd ik schepen van jeugd, gezin, sport, slachthuis en even later ook onderwijs.

Schepen 1965-1970    

Ik kwam in het schepencollege samen met burgemeester Benoit Van Acker en Gustaaf Van Cauteren en Paul Famelaer als schepenen. Ik was er meer dan een bleuke. De burgemeester bijvoorbeeld had al heel wat op zijn palmares staan op het vlak van woningbouw, wegenaanleg, nijverheid en bovendien wist hij goed zijn weg in Brussel.

We kregen vrij spel van de burgemeester zolang we maar niet op zijn terrein kwamen. Ik werd het veld ingestuurd voor wat Benoit Van Acker ‘het minder belangrijke werk’ noemde: de gemeente vertegenwoordigen op feesten, gouden jubilea en allerlei andere gebeurtenissen.

Ook verving ik heel dikwijls Paul Famelaer om burgerlijke huwelijken af te sluiten. Ik hield eraan om de koppels op voorhand te bezoeken en ik heb daar veel plezier aan beleefd.

Stilletjes aan begon ik te aarden in mijn nieuwe taak. Eén van mijn eerste verwezenlijkingen was de oprichting van de gemeentelijke jeugdraad. Alle jeugdgroepen konden daar bij aansluiten, kregen subsidies evenredig met hun ledenaantal en de gemeente bood ook materiële hulp.

In het gemeentelijk slachthuis was de toestand erbarmelijk toen ik schepen werd: vuil en meer dan verwaarloosde installaties. Het slachthuis kreeg een zwaar verslag van de inspectie en deze dreigde om de Eurostempel (nodig om vlees te mogen uitvoeren) af te nemen indien er niet aan een aantal eisen werd voldaan. We hebben de renovatie aangepakt, maar verloren toch de Eurostempel. Ik nam contact op met Rafael Hulpiau, Zelenaar van afkomst en op dat moment minister van Volksgezondheid, en na veel vieren en vijven kregen we onze stempel terug.

Het heetste hangijzer uit mijn eerste ambtstermijn als schepen was ongetwijfeld de oprichting van de gemeentelijke kleuterschool. Tot september 1970 had het gemeentelijk onderwijs geen kleuterafdeling. In het centrum was er een kleuterschool op het Heilig Hartplein (de Bovenschool genoemd) die ook nog een afdeling had in de Kapellemis (gelegen in de Bookmolenstraat recht tegenover de gemeenteschool). De meeste kleuters van de Kapellemis gingen daarna naar de gemeenteschool.
In 1969 besliste een decanale werkgroep dat de kleuterafdeling van de Kapellemis zou verdwijnen. In de rijksschool in den ‘Bunder’ waren inmiddels 47 kleuters ingeschreven en dat was voor de gemeenteschool een ramp. De school ging de laatste jaren in dalende lijn, vooral de jongensschool. Ik beschouwde de gemeenteschool (die trouwens het katholieke leerplan volgde) als een bufferzone tussen het vrij en het vrijzinnig onderwijs. Dat laatste werd ingepalmd door de liberalen en de socialisten die er hun onderwijs van wilden maken. Er werd in die jaren vooral door de rijksschool en later ook door de gemeenteschool serieus leerlingen geronseld en dat zette kwaad bloed bij de scholen van de Rotstraat en de Kouter. Er dreigde een kleine schoolstrijd en ik zat tussen hamer en aambeeld als schepen van onderwijs.
Ik probeerde in alle vriendschap te onderhandelen tussen de twee inrichtende machten om een akkoord te vinden. Er ontstond een heuse polemiek en op een bepaald moment stuurden de leerkrachten van Pius X een open brief aan alle CVP-gemeenteraadsleden en de bestuursleden van de parochiale raad. Daarin was ik meer dan de kop van jut en werd ik door het slijk getrokken dat het niet mooi was om zien. Uiteindelijk hakte de gemeenteraad de knoop door op 25 juni 1970 en op 1 september van dat jaar startte de gemeentelijke kleuterschool met 80 kleuters. Het heeft echter lang geduurd vooraleer men erkende dat ik juist had gehandeld in heel deze zaak.

Bezoek koning Boudewijn
In 1966 bracht koning Boudewijn een bezoek aan de firma Van der Eecken.
Voor het bedrijfsbezoek werd hij ontvangen op het gemeentehuis.
Hier tekent hij het gulden boek en schepen Poppe zag dat het goed was.

 

Viering 20 jaar burgemeester Benoit Van Acker
In 1967 wordt Benoit Van Acker gevierd voor zijn 20 jaar burgemeesterschap.
Op de foto zie je Raf Hulpiau (oud-Zelenaar en toenmalig minister van Volksgezondheid) met Benoit Van Acker en Karel Poppe.

Gemeenteraadsverkiezingen 1970    
Benoit Van Acker had al een tijdje te kennen gegeven dat hij niet meer zou opkomen voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1970. Toen hij gevierd werd voor zijn 20-jarig burgemeesterschap had ik Avil Geerinck, als voorzitter van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen, gevraagd als hoofdredenaar. Dat scheen die man te bevallen en van dan af zagen we hem regelmatig op openbare gebeurtenissen. Avil maakte er geen geheim van dat hij zich kandidaat zou stellen en wij dachten dat hij zich bij ons zou aanbieden.
 
Er was echter een serieus conflict met een vooraanstaand lid van onze partij en Avil weigerde pertinent om met deze man op één lijst te staan. Avil kwam op met de Zeelse Belangen en hierdoor verloren wij onze volstrekte meerderheid. We haalden slechts 8 van de 17 zetels binnen. De ZB sloot een akkoord met de socialisten en de liberalen en wij belandden voor zes jaar in de oppositie. Ik had het met mijn 1446 naamstemmen alles behalve slecht gedaan. Voor mij was dat een zware financiële tegenslag, maar ja, dat is nu eenmaal politiek.
Schepen 1977-1982    
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1976 steeg het aantal raadsleden van 17 naar 25. Wij, met de CVP haalden 9 zetels, de ZB 10, de PVV 4 en de BSP 2. Onze vrees dat de bestaande coalitie (ZB-PVV-BSP) zou verder gezet worden, was ongegrond, want bij de besprekingen tussen die drie partijen liep het fout bij de verdeling van de schepenposten. De ZB sloot een akkoord met ons en zo geraakten we weer in de meerderheid.
De CVP kreeg drie schepenambten: Louis Walrave (middenstand), Jozef Van Kerckhove (landbouwers) en één voor iemand van het Gildenhuis. Het ACW moest zijn kandidaat aan het CVP-bestuur voorstellen en die besliste of het goed was. Het ACW schoof mijn kandidatuur naar voor en het bestuur keurde dit goed. Ik werd dus voor de tweede keer schepen tot afgunst van enkelen binnen het ACW die ook op een schepenambt aasden.
Ik kreeg ongeveer dezelfde bevoegdheden als in mijn eerste ambtstermijn: onderwijs, gezin, jeugd, sport en verkeersveiligheid, alleen gouden jubilea trok Avil naar zich toe. Het college bestond uit Avil Geerinck, Jozef De Bruyne, Petrus Poppe, Louis Walrave, Jozef Van Kerckhove en ikzelf.

Ik heb eerlijk gezegd niet zo enthousiast gewerkt als destijds met Benoit Van Acker. Toch heb ik in die periode een aantal zaken kunnen realiseren: de gemeentelijke verkeerscommissie, de gemeentelijke verkeerswedstrijd, de stichting van de gezinsraad en de Torenfeesten in 1981 waren daar het gevolg van…
8 April 1980 is een dag die ik nooit zal vergeten. Tijdens het schepencollege trok Avil even naar zijn bureau en toen hij volgens ons te lang wegbleef, gingen secretaris Maurits Anthuenis en ik eens kijken waar hij bleef. We vonden hem er dood in zijn bureau.
Ik heb toen heel de begrafenisplechtigheid geregeld. Naderhand is Jozef De Bruyne burgemeester geworden en Marcel De Waele werd de vijfde schepen.
In 1982 waren het weer gemeenteraadsverkiezingen. We haalden opnieuw 9 zetels maar intern was de CVP duidelijk verdeeld. Twee verkozen CVP’ers waren niet akkoord met de visie van de partij en sloten een akkoord met de ZB en zo belandde onze partij terug in de oppositie. Ik heb mijn laatste zes jaren als gemeenteraadslid getrouw, maar zonder geestdrift mijn plicht gedaan. Eind 1998 nam ik na 24 jaar afscheid van de politiek, waarvan 12 jaar als schepen.

Karel met zijn vrouw Martha die in een rolwagentje zit  
Gezin
Naast mijn politieke activiteiten bleef ons gezin de rode draad in ons leven. Ondanks alle goede zorgen ging het steeds slechter met de gezondheid van Martha. In 1968 was een invalidenwagentje een noodzaak geworden. Het grote probleem was dat ons huis daar niet op voorzien was. Naast ons huis hadden we nog een stukje bouwgrond dat smal was aan de straat en breed achteraan. Onze buur had het omgekeerde probleem en samen losten we het probleem op door de twee stukken recht te trekken. In 1968 begonnen we te bouwen en een jaar later konden we in onze nieuwe woning die wel aangepast was aan Martha haar wagentje.
Onze kinderen deden het goed. Paul had gekozen om priester te worden, maar heeft later een andere keuze gemaakt, Lieve studeerde verpleegkunde, Guido ging een technische richting uit, Christiane koos voor kleuterleidster en onze Luc onderwijzer. Zo hebben we er voor kunnen zorgen dat onze kinderen de kansen kregen waar ze recht op hadden, ondanks de ziekte van moeder. In die jaren was ik verplicht om een auto te kopen omwille van Martha. Een grote held was ik niet, want ik zat nog maar 20 meter achter het stuur of ik botste al tegen een muur. Maar met tijd en boterhammen heb ik het dan toch geleerd en sinds die jaren gingen we ieder jaar op vakantie met ons gezin. Ik hou daar mooie herinneringen aan over.

Lieve, Guido, Paul en Luc zijn gelukkig getrouwd en hebben een goed gezin. Zij zorgden op hun beurt voor elf kleinkinderen die ik heel graag zie. Christiane is thuis gebleven en daar ben ik haar zeer dankbaar voor. Ik was dikwijls weg en zij bleef meestal thuis bij moeder.

Sinds 1961, het jaar toen de MS zich het eerst manifesteerde, is ons leven een kruisweg geworden, maar ondanks alles hebben we samen geprobeerd om er het beste van te maken. Onze liefde voor elkaar is gebleven en kreeg door alles wat we meemaakten een diepere vorm.

  Op 11 juli 1982 heeft ons moeder ons verlaten, ze werd 63 jaar. Ik was nog maar net met brugpensioen. Ik had gehoopt nog wat met haar bezig te kunnen zijn, met haar te gaan wandelen of uitstapjes te maken met de auto… Het heeft maar enkele maanden geduurd. Martha heeft ontzaglijk veel pijn geleden en het was een troost voor mij dat ze uit haar lijden verlost was. Maar ondanks alles bleef die lege plek in onze living. 21 Jaren van ons jonge leven met ziekte, die veeg je niet zo maar uit.
Niet stilvallen kreeg ik als raad van mijn vrienden. En dat heb ik ook niet gedaan.
Engagement    

Van jongsaf aan heb ik me ik me geëngageerd voor van alles en nog wat. Wat ik nog vergeten vertellen was, is dat ik aan de wieg stond van onze Zeelse BLO-school (nu De Zonnewijzer). In 1964 werd onder impuls van het ACW een vergadering over onderwijs aan minderbegaafden belegd op de dekenij. Als ACW-voorzitter was ik ook uitgenodigd. Er werd besloten zo’n school op te richten. Het PMS (nu CLB) maakte een lijst op van 48 leerlingen die hiervoor in aanmerking konden komen.
Ik engageerde me om al die ouders thuis te bezoeken om hen te overtuigen die stap te zetten voor hun kind. Bij 47 gezinnen kreeg ik een positief antwoord en op 1 september 1974 ging de school van start op de Koevliet. De start was moeizaam, want men noemde het de school voor de dommeriken maar de pioniers Etienne Van Malderen, Julienne Van Rompaey en André De Backer deden schitterend werk en het is een goede school geworden. Ik ben fier daarover en ben blij dat ik mijn steentje hiertoe heb bijgedragen.

In 1974 moesten er drie kleuterklassen gebouwd worden in de school van de Rotstraat. Deken Van Driessche had onvoldoende geld hiervoor en vroeg mij of de KWB haar schouders er niet kon onder zetten.

  Ik heb toen meer dan 80 vrijwilligers gemobiliseerd en samen bouwden we de drie klassen die op 1 september 1975 in gebruik werden genomen. Met deze actie gaf ik mijn antwoord op de open brief die destijds aan de CVP en de parochiale raad verstuurd is.
Toen ik met pensioen ging heb ik me nog voor twee goede zaken geëngageerd: het Gildenhuis en de VZW Parochiale Werken.
In het Gildenhuis werd ik voorzitter van de beheerraad in 1981 in opvolging van Benoit Van Acker. Ik ben het 18 jaar geweest en in die periode hebben we het Gildenhuis een nieuw gelaat gegeven: de bouw van de nieuwe zaal (1982), de vernieuwing van het café (1984), het opsmukken van het complex en het café na de brand (1987), de vernieuwing van de voorgevel (1989), de vernieuwing van het sanitair (1990). Dat alles zorgde voor een serieuze schuldenlast (15 miljoen frank, 375 000 euro) die we door goed bestuur hebben kunnen aflossen in heel die periode. Ik ben hiervoor vele mensen dankbaar: de vele vrijwilligers waar we op konden rekenen, Luc en Annie die het Gildenhuis goed runden, maar vooral Petrus Van Kerckhove, een goede vriend en mijn rechterhand die de financies beheerde. Ik kijk met een goed gevoel terug op wat we samen realiseerden.

In de VZW Parochiale Werken ben ik beland op voorstel van pastoor Vermoesen. Deken Van Driessche vroeg me om verantwoordelijk te zijn voor de gebouwen. Ik zat op dat moment in een diepe put: mijn vrouw was gestorven en ik had een bezigheid nodig.

In 1982 kwam Raf Vermeulen als jonge priester op de parochie. Raf was een late roeping die een technische opleiding gevolgd had en heel wat van bouwen afwist plus ook nog eens handen aan zijn lijf had. Het klikte onmiddellijk met hem en we werden de beste vrienden. In heel de periode dat ik actief was in de Parochiale Werken is er heel veel gebeurd. Samen met veel, heel veel vrijwilligers hebben we bergen werk verzet. Ik kan ze niet allemaal noemen maar Edmond Poppe, René De Leenheer, Willy Poppe, Willy De Kimpe, de landelijke organisaties en de werkgroep Avermaat wil ik zeker vermelden.

Alles opsommen wat we realiseerden in al die jaren wil ik niet doen. In de scholen was er altijd iets te doen: Pius X, Durmen, De Zonnewijzer, de Cederlaan, Kamershoek en niet te vergeten Avermaat. Verder het VP-plein, de parochiale bibliotheek in de De Deckerstraat, het parochiecentrum, de Wivinakapel, de kapel van de Rotstraat…

  Raf met onderpastoor Raf Vermeulen
Paul Poppe  

Slot
Kerstdag 2002 is een dag die ik nooit zal vergeten. Even voor hij de viering van kerstdag zou dirigeren, is onze Paul in elkaar gezakt en even later gestorven. Hij was 56. Onze Paul was een joviale man met heel veel vrienden én een geboren leider. Als dirigent van het Familiekoor had hij een grote reputatie, niet alleen bij het aanleren van de liederen, hij gaf ook tekst en uitleg bij de inhoud. Zijn heengaan heeft me een grote krak gegeven. Meer dan iemand vermoeden kan, ik zal dat nooit te boven komen.

In mijn oude dag ben ik niet gespaard gebleven van ouderdomskwaaltjes of hoe ze dat ook noemen. Artrose in mijn rechterbeen, langzaam maar zeker. Ophouden met werken, zei mijn gezond verstand, maar ik kon het niet. En dan begon de ziekte van Parkinson mijn lichaam te teisteren. Ik vecht er tegen, maar ik zal de verliezer zijn. Door dat alles was ik wel verplicht om een punt achter mijn activiteiten te zetten.

  Karel Poppe

Ik was begonnen met een dagboek bij te houden,
maar dat maakte me somber omdat ik zienderogen achteruit ging.
Ik heb dan maar besloten om mijn memoires te schrijven op dagen dat Parkinson het me toeliet.
In wat ik schreef kon ik me optrekken aan mijn gelukkigste periodes in mijn leven.
Ik geloof dat ik op mijn manier mijn best gedaan heb om van ons leven iets te maken.
Ik vrees dat het stilaan op zijn einde loopt, de kracht is er uit aan het gaan…

Karel op overleed op kerstavond 24 december 2009.

Karel aan het einde van zijn leven   Gedachtenisprentje

Epiloog
Soms denk ik wel eens: die man of die vrouw had ik graag eens geïnterviewd.
Maar eens ze vertrokken zijn naar de andere oever kan het niet meer.
Charel Pop was zo iemand. Toevallig ben ik op zijn memoires gebotst en bij het lezen ervan
kreeg ik onmiddellijk het idee om er, zij het postuum, een Mensen van bij Ons over te maken.

Het was een hele klus om die memoires te ‘vertalen’ in een Mensen van bij Ons.
Ik heb geprobeerd om hem te laten vertellen over de rode draden die in zijn leven verweven zaten.
Ik heb Charel gekend, maar door dit te schrijven heb ik hem beter leren kennen.

Charel was Charel, hij had zoals iedereen fouten en gebreken,
maar vooral ook vele goede kanten.
Zijn ‘zien-oordelen-handelen’ strookten soms niet met de ideeën van anderen
en dat maakte dat hij soms botste met mensen.
Toch heeft hij altijd geprobeerd het goede te doen.

Charel was een Kajotter in hart en ziel en hij is dat ook zijn hele leven gebleven.
Die boodschap van Cardijn zat in zijn ziel gebakken.
Gedreven, idealistisch, geëngageerd zijn drie adjectieven die bij hem passen.

Zoals Charel zouden er meer mensen mogen zijn…

Mark De Block
06-I-2016

Met dank aan Etienne Quintyn voor de foto van de viering van 20 jaar burgemeester Van Acker.


© Mark De Block

Thuiskomen